donderdag 16 oktober 2008

De oermoeder aller blogposts

SEOUL EN BEPPU

Ik heb besloten mijn verslag op te delen, aangezien het anders veel te lang wordt. Ik heb nu tot en met mijn verblijf in Beppu geschreven. Over een paar dagen komt Tokyo erbij. In Nagasaki is het niet elke dag bijzonder, dus dat vermoed ik spoedig in niet al te veel woorden te kunnen beschrijven. Om in tenminste aan te kunnen tonen dat het ook in Nagasaki nog goed gaat, is hier een filmpje over de oriëntatie voor het scheiden van afval van gisteren, welke plaatsvond in onze flat.


KOREA

Volgens het mandaat dat ik mijzelf heb opegelegd moet ik dit verslag bij 12 september beginnen. Dat het inmiddels al 4 (correctie: 16) oktober is betekent dat ik een onhebbelijke schare ranzigheid aan de man zal moeten brengen, en dat jullie het allemaal moeten lezen.

De één na laatste volledige dag in Korea was vrij rustig. We zouden met Eunhye en Jungmin lunchen. Ouderejaars Clemens, die ook in Korea bleek te zijn, kwam er later ook bij. Volgens mij heb ik een keer moeten lachen, dus het was vast leuk. Lekker ook, want Omu Rice (omeletrijst) is de bom. Na onze lunch in Omuto Tomato, waar ik mijn eerste dag had gegeten, gingen we naar het traditionele district Insadong, waar ik de tweede dag met mijn tedere voetzolen delicaat over de grond had geschreden. Myung en Sjors hadden ons reeds verlaten omdat ze ons niet nodig hadden om een toptijd te hebben.



We kwamen aan in Insadong. Ik was een heer, Clemens wilde bier. Er was geen bier, ik had honger. De rest ook, er was niets te eten. Bij gebrek aan bier zijn we op zoek gegaan naar eten, want veel gezelliger werd het er niet op. In mijn door lekkere trek aangewakkerde furie heb ik een middelgroot Koreaans kind een doodschop gegeven.



Op zoek naar eten kwamen we tot diens grote ontstemming Sjors tegen, en Myung was er ook. Voor onze maaltijd kwamen we nog langs een schijnbaar pauperrestaurant waar Guus Hiddink gegeten had. Na het eten gingen de meeste mensen naar huis en heb ik nog een poosje met Inhwan in een bar gehangen en, zoals het rakkers als mij en hij betaamt, een vlotte babbel gemaakt met een roedel beeldschone vrouwen.



De 13e heb ik bar weinig gedaan, behalve opruimen en ondertussen mijn kast van de muur te scheuren door er half in te gaan staan. 's Avond hebben Myung, Sjors en ik voor het laatst diner gehad in een Indisch restaurant met een norse ober.

De volgende zondag was het enigszins een tranendal op Incheon Airport. Zoals verwacht vond ik het zelf uiteindelijk toch ook jammer om Seoul vaarwel te zeggen, maar het was mooi weer, en met een blauwe lucht ben ik sowieso in een goede bui. Onze vlucht naar Oita was keurig op tijd en besloeg slechts vijf kwartier.




BEPPU

"Wat een heerlijke Inaka (boerenland)!" Aldus luidde één van Sjors eerste zinnen op Japans grondgebied. "Let op, bij de douane zijn wij de lul." In beide gevallen had hij gelijk. Ten eerste werden we bij de douane bij ons Nederlandse, hoogstwaarschijnlijk gedrogeerde kladden gegrepen. Mijn douaneman was echter een schat van een vent en het voelde meteen goed om mijn Japans eens echt aan de man te brengen. Voor de rest was het vliegveld inderdaad een vrij afgeragde instelling. Na veel gelobby op een niveau ver beneden mannen van dergelijk aanzien, moesten we onze laatste Wons inruilen om genoeg Yens te ontvangen voor de busreis naar Beppu. Op Oita Airport zag men de noodzaak van een internationale geldautomaat namelijk niet in. De aanwezige nationale automaten 'sloten' ook om 6 uur 's avonds.



Na een busreis door het mooie, typisch Japanse landschap, kwamen we aan voor het station van Beppu. Beppu Guesthouse zat maar een paar straten van ons vandaan. Na in het hostel de baggage naar onze zespersoons kamer te hebben gesjouwd, hebben we gepind bij de 7/11 konbini (convenience store), en na Westers eten maagwaarts te hebben begeleid, keerden we vermoeid terug. Daar hebben we de zouteloze verhalen van een 35-jarige Canadees aangehoord, die na vijftien jaar studeren nog steeds een gruwelijk accent op zijn Japans had. Hij was hier op een 'trip to get wasted', omdat zijn Japanse vrouw net van hem was gescheiden. Hij was ook een (rehabiliterend) drugsverslaafde. Om heel eerlijk te zijn, scheen hij de eerste avond niet zo'n rampzalige faler, maar zoals de Russen die ik later ontmoette ook concludeerden, moet er waarschijnlijk aardig wat gebeurd zijn om een Japanse vrouw te laten scheiden. Hij vroeg ons of we lijntjes cocaïne deden, maar dat deden we niet. Grapje, zei hij.

Op de vijftiende klommen Sjors en ik per bus de mistige berg waar de Asian Pacific University zich zou moeten bevinden, op. Zoals men al eerde in het filmpje van twee blogberichten eerder heeft kunnen ervaren, kon je er geen hand voor ogen zien. De universiteit zelf zat echter keurig in elkaar, en het personeel bijzonder internationaal en vriendelijk. Omdat Sjors een beetje bezig was en ik me begon te vervelen, besloot ik nog vòòr de laatste bus van 10:30 naar het hostel te gaan. Aldaar ontmoette ik Ludger. Ik zou graag zeggen dat hij aardig was, maar het betrof een Duitser. Impulsief als de aard van mijn beestje dikwijls beschreven wordt, stelde ik voor om naar de nabijgelegen warme bron, de Takegawara Onsen te gaan. We hebben een zandbad genomen en even in het water gelegen. In het zandbad zweette ik als een dolle, en omdat ik tot mijn hoofd was ingegraven was dit niet bijzonder comfortabel. Desalniettemin, een goede ervaring voor een aspirerend wereldburger als ik.



Toen ik terug in het hostel met mijn laptop in de common room zat, raakte ik in gesprek met de jongere van de twee voorgenoemde Russische broers, Vadim, één jaar jonger dan ik, die na even Engels te spreken ook Nederlands bleek te kunnen. Nu hij reeds twee jaar in Engeland studeerde, vond hij het geweldig weer eens een Nederlander te spreken na vijftien jaar in ons mistroostige grijze motregendal te hebben doorgebracht. Hij nodigde mij uit voor het eten, maar aangezien ik hen niet met mijn dierenliefde op wilde zadelen, weigerde ik aanvankelijk. Toen zijn twee jaar oudere broer Vladimir er later bij kwam en mij opnieuw uitnodigde, ging ik toch maar mee. Ze respecteerden mijn beesttechnische overtuigingen helemaal, wat een verademing was aangezien praktisch iedereen met wie ik omga mij tracht te bekeren.

Het eten was enorm gezellig en we konden heel makkelijk met elkaar praten. Hierna kwamen we nog een Amerikaan tegen die een vacht op zijn rug had, met wie we in het hostel gezellig heel wat glaasjes Shōchū hebben geheven. Eigenlijk was het vooral Vladimir die een serieus gesprek had, terwijl Vadim en ik een beetje in het rond zaten te gieren.

Dinsdag 16 september was een lange dag, in goede zin. Ondanks de aankomende tyfoon was het weer bijzonder goed en bij het station hadden ik, Sjors en uitwisselingsvriendin Haruna afgesproken om door laatstgenoemde door Beppu te worden rondgeleid. Samen met een vriend kwamen we ook onze jaargenoot Steven nog tegen, en na enkele omzwervingen gingen we naar een karaokebar waar we samen met een stel Thaise vriendinnen van Haruna op een fantastische aurale excursie gingen. Na een uur of vijf zangplezier was het wel mooi geweest. Na het eten begaf ik mij terug naar het Guesthouse.




‘s Avonds kwamen Vadim, Vladimir, Ludger en nieuwelingen uit Australië; James en Sarah binnen. Zoals het tenminste Russen en Duitsers betaamt, werd de jacht naar alcohol collectief geopend, maar mijn schuld was het uiteraard niet. In de konbini werden we aangesproken door een ware ‘putter van een Japanner, welke door zijn leeftijd bijna volledig de grond in was gegroeid. De sake gierde zo te zien door zijn aderen, wat een mooi gesprek opleverde, zeker omdat iedereen ongeveer twee keer zo groot was als hij. Na het met de aangeschafte Shōchū wederom bijzonder gezellig te hebben gemaakt, wilde Feistesvärchen Ludger naar een club. In al onze joligheid liepen we de grootste bar van Beppu binnen, de World Sports Bar, waar ongeveer zeven stuks buitenlands uitschot aanwezig was. Ons niet beseffende wat voor gehucht Beppu daadwerkelijk was, probeerden we een grotere conglomeratie mensenvlees te vinden. Na twintig meter te hebben gelopen gaven we de hoop op en gingen we de bar/club ‘68’ (69 was te stout) binnen. Na een poosje kwam de hele bende van de vorige bar naar ons toe. Ik heb met veel mensen gepraat en het was echt een supergezellige avond, al heb ik volgens mij veel te veel geld uitgegeven. Het was waarlijk alsof ik vrienden had. Vladimir kwam volgens mij op een gegeven moment in aanraking met een Afrikaan en de rassenstrijd kon op het nippertje afgewend worden.

Terug op het hoofdkwartier had iedereen honger. Gelukkig kwam Andy binnen, die volgens hemzelf gevochten had, en volgens de rest op zijn bek was gegaan. Na geïrrittteerd te zijn geraakt door de verhalen van Japanse liefdesoverwinningen door deze kale, uitgemergelde, bezitter van een geenszins vleiend gelaat, vroeg Sarah hem of hij ons met zijn grenzeloze kennis van Japan ons niet naar een restaurant kon leiden. Naar eigen zeggen was dit geen probleem. Vervolgens zouden we om de een of andere reden ook maar weer naar Takegawara Onsen gaan. Nu was onze groep nog steeds tamelijk beneveld toen we om zeven uur ’s ochtends weer op straat stonden, maar Andy leek ongeveer twee keer zoveel op te hebben. Zwalkend vroeg hij aan enkele voorbijgangers in zijn meest onbeleefde, beaccenteerde Japans waar dat restaurant dan wel (of niet) was. Ik moest Vadim een beetje teleurstellen toen deze vroeg of Andy’s Japans vet goed was. Uiteindelijk stopten we bij een konbini. De groep besloot dat hij naar huis gebracht moest worden. Andy viel in slaap op de stoeprand.



Ludger en Sarah escorteerden hem naar huis. Ik, Vad, Vlad en Bill gingen door. Staande voor Takegawara besloot James de aanblik van onze getrainde bodies niet te kunnen verdragen. Hij keerde terug na zo dichtbij te zijn gekomen. Deze keer gingen we in het hoofdbad. De hitte was onverdraaglijk, het was hel op aarde. Omdat iedereen toch zijn status als bickel moest bewijzen, opnieuw toen Ludger later binnenkwam, bleef men er ongeoorloofd lang inzitten om uiteindelijk als kreefthybride het bad uit te stuiven. Thuis sprak ik met de Sovjets af om na drie uur slapen naar de nabijgelegen stad Yufuin te gaan.



Omdat ik naar bed ben geweest, was het toen ik 2,5 uur later wakker werd officiëel de volgende dag. Ludger was min of meer met de noorderzon vertrokken nadat ik niet doorhad dat hij me gedag zei toen ik half in slaap rakende was. Op de 17e van september gingen we met de trein naar Yufuin. Na twee dagen achter elkaar stevig te hebben getankt, iets wat mijn lichaam niet bepaald gewend is, was ik nog enorm wazig. Vladimir voelde zich goed, maar Vadim zat de halve dag nog te giechelen, gare verhalen te vertellen en loze redevoeringen te houden. Na volgens mij ongeveer een uur later in Yufuin te zijn aangekomen was de lucht grijs en regende het zachtjes. De stad ademde echter traditioneel Japanse sfeer, en het was prachtig.




Het doel van de dag was het beklimmen van de hoogste berg, wat volgens de Lonely Planet in anderhalf uur te doen zou moeten zijn. Dit bleek een grove leugen te zijn toen we na een half uur eenmaal bij de berg zelve aankwamen, dit een monster bleek te zijn en de bus noodzakelijk was. We keerden om, en besloten naar een meer te lopen wat volgens de kaart in de buurt zou moeten zijn. Na enig rondgevraag, kwamen we aan. Het was een geweldig mooi beeld. Ik heb enkele foto’s afgedrukt, check het uit.




Na half om het meer heen te zijn gelopen, kwamen we uit bij een openlucht-onsen die uitkeek over het meer. We traden binnen in de omkleedruimte die in ongeveer gelijke mate over het meer uitkeek, om ons in een enigszins beschut hokje uit te kleden en gehurkt naar het water te sluipen. In het water zat in een hoekje enkel één oude Japanse man. Het water was op de perfecte temperatuur, het uitzicht zoals mijn geestesoog het vaak geschetst had, de regen viel zachtjes op mijn gezicht. Het was perfect, we waren erg tevreden met zijn drieën. Toen Vadim en ik af en toe over de rand keken, trokken we nogal wat bekijks, dus hebben we vrolijk teruggezwaaid. Ik raakte nog in gesprek met de oude Japanner, welke me in binnensmonds, half onverstaanbaar, moeilijk Japans hoe het water uit de bergen naar dit bad stroomde. Vladimir was al wat eerder het bad uitgegaan om foto’s maken, en de meeste die ik hier bij heb staan zijn dan ook van hem. Ik en Vadim kwamen er uiteindelijk na ongeveer twee uur uit en hebben bij gebrek aan handdoek daarna in een hoekje op zitten drogen, waarbij ik het Japanse schriftsysteem een beetje probeerde uit te leggen. Wat ik enorm bewonderde, is dat de broers voor hun drie weken in Japan echt hun best hadden gedaan zoveel mogelijk uitdrukkingen te leren en te gebruiken. Het toonde echt interesse in het land en ze probeerden het uiterste uit hun reis te halen.




Op de terugweg kochten we wat te eten, mijn portie zonder vlees en vis na het concept vegetariër met veel moeite te hebben uitgelegd, en aten we het op in de buurt van een tankstation waar het naar urine rook. Na een omweg te hebben gemaakt, stonden we weer op het station. Een insect dat op zijn rug lag, werd overeind geholpen, maar bleek niet meer te kunnen vliegen :( In de trein viel Vadim eerst in slaap, waarna ik hem volgde nadat ik Tokyo-tips van Vladimir had genoteerd.

Omdat dit de derde en laatste dag van voormalig communisme in Beppu was, wilde Vadim nog wat doen. Eerst gingen we op zoek naar een restaurant, maar toen niets aan de wensen voldeed, wilde Vadim naar een bar waar de uitwisselingsstudenten van APU zouden zitten. Vladimir voelde jammer genoeg dat zijn lichaam het niet meer zou trekken als hij de volgende dag in Kyoto zou moeten rondlopen, en nam afscheid. Ik ging met Vadim naar de World Sports Bar, waar we nog een gezellige avond hebben gehad met de studenten die hun studie op het eerste gezicht iets minder serieus lijken te nemen. Toen het grootste gedeelte van de studenten de taxi in werd gehezen, liepen Vadim en ik nog even met de overblijfselen mee om een laatste bar in te gaan. Vadim liet zich nog één keer gelden. Toen we thuis rond vier/vijf uur thuis waren hebben we nog even door het internet gedoold, om daarna emotioneel afscheid te nemen.




Hoe graag ik ook wilde, op 18 september kon ik nauwelijks uitslapen omdat ik met Sjors en Haruna had afgesproken. We hebben door het You Me Town-winkelcentrum gelopen, waar ik me niet optimaal voelde. In dergelijk gezelschap valt de gezelligheid echter niet buiten de deur te houden, dus was het toch nog leuk. Tegen de avond besloten we elkaar al vaarwel te zeggen, en ik verheugde me op een rustige avond. ’s Avonds kwam ik in het hostel de Japanse Aya tegen die op doorreis was, en een andere jongen die misschien Richard heette, maar ik weet het eigenlijk niet meer en ik weet hoe dit klinkt. Hij kwam wel uit Engeland. Met hen heb ik ’s avonds door Beppu gelopen om noodgedwongen één (smerig) glas te heffen in de Beppu Tower. Na nog wat langer te hebben rondgelopen heb ik in het hostel nog een poos met Aya Japans kunnen praten, al wilde zij ook vaak haar bovengemiddelde, doch immer nauwelijks verstaanbare Engels oefenen.



Na weer laat naar bed te zijn gegaan en een gat in de dag te hebben geslapen, ging ik na een eenzame wandeling door Beppu samen met Haruna de berg van de universiteit op. Nu de boel was opgeklaard zag alles er een stuk beter uit. Een stuk beter dan Nagasaki Daigaku (universiteit) in ieder geval, maar daar kom ik over een maand wel aan toe. We overvielen Sjors in zijn kamer, waar hij met mijn vervangers (meervoud uiteraard) de film Superbad zat te kijken. Na afloop droop de rest af, en hebben we al banjerend staan lopen wandelen over de berg. Na Haruna half te laten geloven dat er naast apen ook beren op de berg wonen, joegen we haar op de terugweg de berg af door onze beste zombieïmpressie te doen.



De 20e zouden we naar Takasakiyama gaan, om eerst een apenberg te bezichtigen en daarna naar een het tegenovergelegen aquarium te gaan. Sjors’ nieuwe vriend en medevegetariër Marcello had ik al eerder ontmoet en zou ook meegaan, wat niet erg was voor de raciale diversiteit (Uruguay) en ook niet anderzijds, daar hij een zachtaardige ziel was. De apenbende was een dolle boel. Toen etenstijd aanbrak stoven ze tussen je benen door, en als je ze wilde laten poseren kon je ‘oi!’ naar ze roepen om de aandacht te trekken.




Het aquarium was ook leuk, al zaten sommige dieren wel in heel kleine hokjes :( Er waren ook pinguïns! De walrus was zacht, de gefascineerde Japanse kindjes om dood te aaien. Haruna bleek even mededogeloos als elke andere Japanner, en vertelde zo vrolijk als alleen zij dat kan hoe alle dieren die er niet schattig waren vast enorm lekker zouden smaken. Na een zeehondje ingedrukt te hebben, stapten we in de bus naar Beppu. Na aankomst zijn we nog aan de karaoke gegaan, maar het geluid was vrij bagger. Met mijn Axl Rose-imitatie heb ik de mensen nog kunnen laten lachen.



's Avonds kwam ik in gesprek met twee Japanners, nadat één van hen me had lopen fotograferen terwijl ik met mijn laptop bezig was, omdat hij me tof vond. Ik vertrouwde het niet helemaal en snapte het nog minder, maar bij het doorvragen waar deze foto's voor waren, werd het onderwerp zo vaak veranderd dat ik het maar op heb gegeven. Ik had me geloof ik niet geschoren, dus het zou me niet verbazen als ik binnenkort op de cover van Monobrow Monthly sta. Het bleken uiteindelijk twee hele grappige gasten te zijn, en ze hebben me verschillende Japanse uitspraken geleerd die zonder twijfel zouden resulteren in luid gelach, alsmede een hele waslijst aan nieuwe woorden, waaronder de Japanse versies van 'ochtendhaar', 'kater' en 'nipple slip'.

De volgende dag kwam Haruna eerst langs Beppu Guesthouse, waar ze me heeft geholpen de tickets voor de shinkansen naar Tokyo te kopen. Oh nee, dat was een andere dag, maar ik kan het niet meer plaatsen. Ik ontmoette Haruna namelijk op een station vlak bij haar huis, waar ik mezelf onnodig voor schut zette door buskaartjes bij de treinkaartjesautomaat proberen te kopen. Dat ik al dagen met de bus had gereisd en elke keer na afloop van de rit geld in een bakje had gemikt, was ik even vergeten. Op de berg hebben we gezellig gehangen met Sjors, Marcello, Vietnamees Anh, Yank Max, en nog wat mensen die niet zoveel zeiden. We zwierven wat over en rond de campus, en hebben nog enkele mooie uitkijkplekken over Beppu gevonden, waar ik met Marcello een diep gesprek heb gevoerd. Het was een mooie, relaxte avond.



Op de 22e begon mijn vertrek naar Tokyo wel heel dichtbij te komen, en Sjors, Haruna en ik besloten naar één van Beppu’s hoofdattracties te gaan; de zogeheten jigoku (hellen). Dit waren zeven onsen met allemaal een specifieke eigenschap, verenigd in het feit dat het vlees van je botten zou branden, mocht je er in stappen. De bronnen waren stuk voor stuk zeer mooi, maar mijn stemming daalde een beetje tegen het einde. Ik weet niet zeker waar het mee te maken had, maar dat bij één van de onsen men blijkbaar vond dat er ook wat dieren in bizar kleine leefomgevingen aan moesten worden toegevoegd, zal niet geholpen hebben. Na het avondeten gingen we vrij vroeg op huis aan. In het hostel ontmoette ik Takako, die (jammer genoeg) vrij bedreven in Engels bleek. De volgende dag zouden we met een aantal mensen aan de karaoke gaan, waar ik haar ook voor uitnodigde.






Op mijn laatste volledige dag in Beppu namen we samen de bus naar een station nabij de karaokebar, waar we werden opgewacht door Sjors, Haruna, Marcello, de Japanner Mikkun (echte naam ben ik vergeten, Nederlandse nickname: Vlees). Mikkun bleek enorm goed in het zingen van Mr. Children nummers, zelf heb ik te veel gezongen. Mijn versie van ‘I Believe in a Thing Called Love’ van The Darkness viel in de smaak, en bij mijn vertolking van enkele L’arc~en~Ciel nummers werd ik geprezen, wat voor mij natuurlijk het beste compliment is wat ik kan krijgen. Sjors zong als vanouds een goede Frank Sinatra en Haruna kon er ook wat van bij enkele Mononoke Hime en Enka-nummers. Marcello en Takako deden ook hun best.

Gezien het mijn laatste dag in Beppu was, moest deze tot in den treure gerekt worden. We stapten rond een uur of half acht een izakaya binnen. In Izakaya (schuingedrukt) kan men zowel eten als drinken, wat een recept voor succes bleek. Sjors en Marcello herinnerden zich na een aantal drankjes dat ze de volgende dag een gezondheidsonderzoek hadden, maar ze waren nu toch al bezig. Het was enorm gezellig, vooral Sjors, ik en Marcello hebben ons van onze kinderachtigste kant laten zien door met objecten van variërende grootte te gooien. Sjors spuugde bijna een ijsblokje in mijn maag.



De laatste bus naar APU gaat op zijn laatst om half elf, dus moest er toch een halt aan alle vreugde worden geroepen. Sjors zou de volgende dag in verband met het onderzoek niet naar beneden kunnen komen, dus moest er op de halte afscheid na bijna een volledige maand reisplezier afscheid worden genomen. Het was het einde van een tijdperk, we hebben het samen echt geweldig gehad. Gelukkig is Beppu niet al te ver. Van Marcello kreeg ik ook een knuffel, en hem zoek ik ook zeker weer op als ik weer naar Beppu kom. Met Takako heb ik door Beppu gewandeld en eindelijk de voertaal definitief naar Japans weten te doen doorslaan. Het was een mooie avond en een goede afsluiter van mijn tijd in Beppu, al had ik best langer kunnen blijven.
Op de ochtend van de 24e ontmoette ik Haruna op Beppu Eki (station). Ze had nog een chocoladesouvenir gekocht wat ik samen met Milan, Natsumi en Yoko in Tokyo op zou moeten eten. Wat een droppie is het toch ook. Omdat ze mij niet in staat achtte zelf naar het goede perron te lopen, werd ik na het kopen van mijn eigen souvenirs voor de Tokyoïeten naar boven begeleid. We zeiden elkaar gedag en ik stapte de trein naar Kokura in, waar ik de shinkansen in zou stappen. Na een reis van ongeveer zeven uur zou ik aankomen in Shinjuku, Tokyo, waar Milan mij op zou wachten.